We maakten samen een Boeboeksgedicht:
Er was eens een Boeboek, die hield van geel
Hij maakte een taart van Boeboeksmeel.
Er was eens een Boeboek, die hield van rood
Hij ging varen met een Boeboeksboot.
Er was eens een Boeboek, die hield van groen
Hij maakte Boeboeksoep van een dikke pompoen.
Er was eens een Boeboek, die hield van blauw
Hij stond uren te wachten in de kou.
Er was eens een Boeboek, die hield van roos
Die had zich verstopt in een grote doos.
Er was eens een Boeboek, die hield van bruin
Hij klom op een reuze grote duin.
Er was eens een Boeboek, die hield van grijs
Hij ging op een dag heel ver op reis.
Er was eens een Boeboek, die hield van oranje
Die dronk eens een keer veel te veel champagne.