
We mochten in de zoo in de klas. Normaal mag dat pas vanaf het vierde leerjaar.
Hier laat de gids het vel en de kop van een kleine krokodil zien.
Krokodillen eten dieren die aan het water komen drinken. Ze gaan héél stil dichterbij. Dan pakken ze het dier supersnel in hun bek en verdrinken het zodat ze het kunnen opeten.

De gids laat een wurgslang zien die we mochten aaien. Het was een beetje zacht en glibberig.

Een panter heeft hele scherpe tanden en klauwen. Hij eet vlees. Hij besluipt zijn prooi heel stil. Hij kan heel snel lopen en klimmen.
De tijger en de leeuwen konden we niet zien. Ze zaten binnen door de kou. Het water was bevroren en daardoor zouden ze kunnen ontsnappen.


Een olifant is héél zwaar en sterk. De olifanten stonden binnen omdat het koud was.
Verslaggevers: Rube en Augustijn